Tekst Hester Otter
Bij haar moeder vandaan, in het kindertehuis: dat is de start van het leven van Juliette. Haar jeugd begint tumultueus, met weinig geborgenheid en een moeder die haar later telkens verstoot. Het laat diepe sporen na. “Kinderen die stabiel opgroeien hebben een besef van wie ze zijn, en een basisgevoel van veiligheid. Dat houdt je staande in het leven. Die basis heb ik niet gehad.” Dit is haar verhaal.
Alsof je een plantje uit de grond trekt, zo beschrijft Juliette het moment dat zij met haar zusje uit het huis van haar moeder wordt gehaald en in een kindertehuis terecht komt. Ze is dan 4 jaar oud. “Traumatisch was het. Mijn vader kwam alleen op zondagen op bezoek in het Sint Anna Kindertehuis in Halfweg. Mijn moeder amper, zij was aan het afkicken van haar drankverslaving.”
Van het kindertehuis herinnert ze zich de vele groepsleidsters. De kinderen die geen bezoek kregen. Wachten op je beurt om gewassen te worden. “Op die leeftijd hoor je aan je moeders rokken te hangen. Maar ik zag wisselende begeleiders die allemaal hun eigen taken hadden. Je kreeg geen knuffels, geen aai over je rug. Daar was geen tijd voor. Terwijl ik dat zo nodig had.”
Drankverslaving
Het leven van Juliette begint in de Amsterdamse Bijlmer, waar het gezin in een flat woont. Haar vader zet een streep door het huwelijk, terwijl haar moeder worstelt met haar drankverslaving. Wel blijft hij op dezelfde galerij wonen, zodat hij een oogje in het zeil kan houden. Maar een half jaar later halen de RvdK en Jeugdzorg (toen Pro Juventute), de meisjes uit huis vanwege verwaarlozing.
Drie huizen in twee jaar
Haar vader hertrouwt met een kleuterjuf, die al volwassen kinderen uit een eerder huwelijk heeft. Na anderhalf jaar krijgt haar vader de voogdijschap en komen Juliette en haar zusje bij hem wonen. Hun biologische moeder wordt gerechtelijk buitengesloten van contact. Juliette vertelt dat ze een ‘omgekeerde hechting’ heeft gehad. “Normaal gesproken hecht een kind zich aan de ouders. Maar als je ziet door hoeveel handen ik ben gegaan… drie huizen in bijna twee jaar. Al die mensen hebben verwachtingen van je: je moet beleefd zijn, aardig zijn, met twee woorden spreken.” Maar dat eist zijn tol: ze krijgt driftbuien. Ligt op de grond te huilen en te trappen. Haar stiefmoeder zorgt voor stabiliteit en gezelligheid, maar het huwelijk vertoont al snel de eerste scheuren. Plezier maakt plaats voor ruzie, en vader zoekt het (regelmatig) buiten de deur.
Verplichte omgangsregeling
Wanneer Juliette zo’n 10 jaar oud is, start de RvdK een verplichte maandelijkse omgangsregeling met de biologische moeder. “In een kamer bij de RvdK in Haarlem, onder toezicht. Na de eerdere vechtscheiding weigerden mijn ouders te praten met elkaar. Toen het toezicht van de RvdK werd overgezet naar een bezoek aan mijn moeder bij een gastgezin, werd mijn moeder ook vrijer in het uiten van verwijten richting mijn vader. En mijn vader maakte mijn moeder zwart. Ik kwam in een loyaliteitsconflict terecht. Vond het vreselijk. Want als mijn vader iets naars over mijn moeder zei, wat zei dat dan over mij? Ik was toch geboren uit haar?”
De bezoekjes aan haar moeder gaan redelijk goed. Wanneer Juliette op een leeftijd komt dat ze zelf mag besluiten of ze contact met haar moeder wil, kiest zij ervoor om een relatie met haar op te bouwen. “Maar ja, ik was een puber en kon niet overzien wat ik aanging.” Haar zusje daarentegen weigert resoluut.
Een nieuwe turbulente periode breekt aan, waarin haar moeder het contact soms voor weken, soms maanden verbreekt. “Ik heb me heel lang schuldig gevoeld, omdat ik ook niet zo stabiel was. Ik dacht dat de problemen aan mij lagen en zij gaf mij ook de schuld.”
Nekslag
Juliette kan goed leren en gaat naar het gymnasium. Ze geniet er intens van en zet alles op alles om haar diploma te halen. Dat lukt. “Ik was altijd een voorbeeldig kind, maar vanaf mijn 16e klapte dat om. Ik kreeg een eetprobleem, werd misbruikt door een oudere man, kon de problemen van mijn stiefmoeder er niet langer bij hebben, en werd tegendraads. Dus moest ik maar op kamers. Mijn vader wilde nog wel de helft betalen van mijn studie, beide moeders weigerden. Dat was voor mij emotioneel gezien nagenoeg de nekslag. Ik besefte dat ik op niemand kon rekenen.” Het tij lijkt te keren wanneer ze een vriendelijk echtpaar ontmoet tijdens haar bijbaantje in een bistro. “Zij kwamen daar vaker en zagen dat het niet goed met mij ging. Tien jaar lang bleef dat contact, bij hen kon ik altijd terecht. Zij stimuleerden me mijn studie af te ronden naast de therapie die ik volgde.”
Diepe sporen
Toch laten de ervaringen diepe sporen na. Ze drinkt geregeld alcohol, doet een zelfmoordpoging. Na ingrijpen van huisarts en politie weet ze weer op te krabbelen en ze sluit zich aan bij de Anonieme Alcoholisten (AA). Die periode ligt al meer dan 10 jaar achter haar. Ze woont nu in een fijn huis, heeft een vriend en ze heeft geen druppel meer gedronken.
Maar lange tijd worstelt ze met vragen als: hoe kon het in mijn jeugd zo misgaan? Lag het aan mij? Aan mijn ouders? Hielden zij wel van me, als ze elkaar zo haatten? Anderhalf jaar geleden besluit ze de dossiers op te vragen. Bij het lezen ervan wordt haar veel duidelijk.
“Mijn ouders waren niet jong toen ze ons kregen. Dan verwacht je een bepaald niveau van je ouders om de zorg voor hun kinderen aan te kunnen. Maar dat was bij mijn ouders niet het geval. De observaties van mijn ouders waren kraakhelder, mijn ouders zijn minutieus beschreven. Uit de rapporten van de RvdK is op te maken dat mijn moeder een intelligente vrouw is, maar dat de hulpverleners zich afvragen of zij ‘mee kan groeien in het niveau van de kinderen’. Ook twijfelden ze over de capaciteiten van mijn vader.”
Beste oplossing
Ze is dankbaar dat de RvdK op het juiste moment ingreep en haar heeft kunnen helpen. “In de rapporten lees ik de grote zorgvuldigheid waarmee is gehandeld. Ze wisten met de juiste woorden precies de vinger te leggen op de pijnlijkste plekken. Op een bepaalde manier dachten ze ook met hen mee. Ze keken naar alle alternatieven, op zoek naar de beste oplossing voor de kinderen in zo’n moeilijke situatie. Langer verblijf in het kindertehuis leek niet wenselijk. Moeder was nog niet stabiel na de Jellinek. De rechter koos voor vader, die toen net hertrouwd was.” Maar, zegt ze, wat haar betreft mag de Raad voor de Kinderbescherming wel eerder ingrijpen. “Als je wacht tot het einde, kost het zoveel energie om het recht te zetten. Mijn vader had al aan de bel getrokken, de buren ook. Misschien had bij ons wel voorkomen kunnen worden dat we naar het kindertehuis moesten.”
Basisgevoel van veiligheid
De antwoorden die veel duidelijk maken zijn er nu. Maar de sporen zijn af en toe nog pijnlijk diep. “Ik heb veel therapie gehad en een bepaalde stabiliteit gecreëerd. Maar hechten aan mensen vind ik nog steeds moeilijk.” Ze vervolgt: “Kinderen die stabiel opgroeien hebben een besef van wie ze zijn, en een basisgevoel van veiligheid. Dat houdt je staande in het leven. Ik heb die basis niet gehad en gebruikte een stok om te blijven staan. Dat was onder andere alcohol. Ik herinner mij nog dat de politie mij naar het ziekenhuis bracht en zo verbaasd was. Want ik had gymnasium gedaan en een vervolgopleiding, hoe kon het zo mis gaan? Maar ik ben nog altijd dankbaar dat zij me wel gezíen hebben, mij serieus namen en mij hebben opgevangen. Net als de RvdK deed toen ik nog een kind was. Zonder hulp was ik er misschien niet meer geweest.”