Tom van Yperen, orthopedagoog en expert kwaliteit jeugdstelsel bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), zat vanaf 2017 in de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). In 2023 nam hij afscheid van de WAR. Van Yperen blikt terug op uitdagingen binnen het jeugdzorgsysteem én heeft ideeën hoe kinderbeschermingsmaatregelen zoveel mogelijk te voorkomen.
2023 was het jaar van de afsluiting van je loopbaan die gericht was op het doorgronden en verbeteren van het jeugdzorgsysteem. Hoe kijk je terug op je loopbaan?
Van Yperen: ‘Vanaf 1995 nam ik deel aan allerlei verschillende verbetertrajecten in de jeugdzorg. De verbeterpogingen zijn inhoudelijk heel goed: van het versterken van de pedagogische kwaliteit van de omgeving van kinderen tot het steviger inzetten op preventie. Ook worden er allerlei pogingen ondernomen om een sterke eerste lijn op te bouwen en intensievere zorg te verbeteren, om zo uiteindelijk een kinderbeschermingsmaatregel te voorkomen.’
Dat klinkt positief.
‘Ja, dat is het ook. In de sector wordt heel veel geïnnoveerd. Maar ik heb gemerkt dat verbetertrajecten de sector nauwelijks vooruithelpen. Verbeteringen komen bijvoorbeeld gemankeerd in wetten terecht. Daarmee wordt dus wel een poging gedaan om verandering te borgen, maar op de route van wens naar wet zijn er allerlei belangen die een daadwerkelijke verbetering in de weg staan. Wat mij ook opviel: hetgeen dat vooral ontbreekt is de gezamenlijkheid in de sector. Ik heb de inzet van brancheorganisaties, zorgorganisaties, jeugdinstellingen en landelijke organisaties gemist om vanuit een gedeelde visie zich gezamenlijk écht in te spannen om verbeteringen in de jeugdzorg te realiseren.’
Kun je een voorbeeld noemen?
‘Er zijn in de loop der tijd veel goede programma’s, interventies en werkwijzen ontwikkeld om gezinnen met complexe problematiek goed te ondersteunen en waarbij de kans op uithuisplaatsing kleiner wordt. Denk bijvoorbeeld aan de intensieve crisishulp Families First, of de methode Signs of Safety. Maar ik hoorde geen beroeps- en brancheorganisaties die zeiden: ‘Deze goede werkwijzen zijn voor ons de standaard. Zó moet het gaan. En alles wat niet aan die standaard voldoet, moet wel heel goede redenen hebben om nog voort te blijven bestaan.’ Maar nu zie je eigenlijk het omgekeerde: juist die goede en effectief bevonden werkwijzen leiden een verpieterend bestaan of ze verdwijnen weer. Terwijl ik vind dat die voorbeelden op het schild moeten worden gehesen: organisaties moeten daarop fors inzetten, deze ondersteunen en eigen professionals daarin opleiden.’
Hoe verklaar jij dat dat niet gebeurt?
‘Er is een sterke neiging om aan het bestaande vast te houden vanwege allerlei onzekerheden. Zo wordt er te veel gewezen naar de overheid. Beroeps- en brancheorganisaties verwachten dat de overheid iets gaat voorschrijven of oplossen. Maar het is aan deze organisaties zelf om keuzes te maken. Wat mij daarin opviel, was dat jeugdzorgbestuurders klaagden over het feit dat een gemeente bijvoorbeeld een effectieve behandeling als intensieve orthopedagogische gezinsondersteuning niet inkocht. Terwijl wethouders zeiden: ‘ja, wij krijgen van de jeugdzorgorganisaties helemaal geen input over wat nu heel goede werkwijzen zijn.’
Dus bij inkopende partijen mist dat stukje kennis?
‘Ja. En dat is begrijpelijk, want zij zijn geen inhoudelijk expert. Die expertise zit bij de beroeps-, brancheorganisaties en bij de instellingen. Zij zouden gemeenten moeten adviseren, desnoods een onafhankelijke partij hierin betrekken, en zeggen: ‘Dit zijn goede methoden, dit is goed onderzocht, dit werkt.’ En als een methode niet helemaal werkt, dan moet er gezamenlijk gekeken worden naar verbetermogelijkheden. Maar die werkwijze heb ik tot op de dag van vandaag gemist.’
Binnen het NJi ben je intensief betrokken geweest bij de ontwikkeling van de Databanken Effectieve Jeugdinterventies. Hoe zouden gemeenten, maar ook de RvdK, zo’n databank beter kunnen benutten?
‘Het is sowieso een opgave om het aanbod in deze database landelijk dekkend te krijgen. Maar daarnaast weten we dat je interventies niet één-op-één op alle gezinnen kunt toepassen. Elk gezin is anders. Het blijft maatwerk. Een ander cruciaal element voor het gebruiken van de databank in de praktijk is het monitoren van de resultaten van de hulp. Daarover zijn in de jeugdzorg al in 2016 afspraken gemaakt. Het moet bijgehouden worden of de doelen van de hulp zijn gehaald, of cliënten tevreden zijn, of er sprake is van uitval in een hulptraject. Die afspraken waren erop gericht om met deze gegevens in de praktijk te leren bij wie een interventie wel of niet werkt en beter kan. Maar die standaardmonitoring gebeurt nog veel te weinig.’
Waarom vind jij monitoring belangrijk?
‘Het geeft input voor verbetertrajecten in je eigen organisatie, in je werk en je team, zodat je steeds effectiever gaat werken. En dat jeugdzorginstellingen vanzelfsprekend resultaten en verbetertrajecten monitoren, zodat zij steeds betere zorg kunnen ontwikkelen en bieden. Binnen de RvdK ben ik bij mooie trajecten betrokken geweest waarin monitoring een belangrijke rol speelde. Zo werden betekenisvolle elementen in een team gemonitord. Een betekenisvol element was bijvoorbeeld de ontwikkeling dat je als raadsonderzoeker tijdens je onderzoek met de kinderen spreekt. Aan kinderen werd ook zelf gevraagd hoe zij dat gesprek hadden ervaren. Er werd een pleidooi gehouden om dergelijke betekenisvolle elementen te blijven volgen(*). Teams konden deze informatie onderling delen, zodat zij van elkaar konden leren en steeds beter werden in gespreksvoering met kinderen. Je zag dat medewerkers ervan opbloeien: ze waren inhoudelijk met hun vak bezig. Dat gun ik de RvdK: hulp aan jongeren én monitoring als hart van de organisatie.’
‘Overal wordt er gemonitord, ook binnen de gezondheidszorg. Waarom zou dat niet kunnen binnen de jeugdzorgsector? Zaak is vooral de monitoring zinvol te maken, dienend aan het lerend werken in de praktijk. Dit past ook bij de Hervormingsagenda Jeugd, waar kwaliteit en blijvend leren belangrijke onderdelen zijn.’
Je hebt zeven jaar in de Wetenschappelijke Adviesraad van de RvdK gezeten. Hoe kijk je daarop terug?
‘Allereerst vind ik het heel belangrijk dat zo’n organisatie als de RvdK een Wetenschappelijke Adviesraad heeft. Dat zie je niet overal. Het is goed om eens in de zoveel tijd met elkaar ervaringen uit te wisselen en te reflecteren. Ik had wel graag gezien dat er iets meer prioriteit was gegeven aan de grote vraagstukken waar de RvdK mee te maken heeft. Zoals de kwaliteit van de besluitvorming: hoe kunnen we ervoor zorgen dat er meer overeenstemming is tussen professionals in de beoordeling van een casus? Een ander punt vind ik dat we meer naar andere landen moeten kijken die geen organisatie kennen als de RvdK. Hoe weten zij het vrijwillig- en gedwongen kader meer met elkaar te verbinden? Daar kunnen we van leren: in Nederland is de jeugdbeschermingsketen zo versnipperd, dat gezinnen erin dreigen te verdwalen.’
Wat is voor jou een belangrijk inzicht?
‘Binnen de hele jeugdzorgsector wordt de betrouwbaarheid van de besluitvorming geobjectiveerd met professionele richtlijnen en specifieke methoden met risicotaxatie-instrumenten. Maar dat werkt niet goed. Onderzoek laat steeds meer zien dat er meer moet worden ingezet op de dialoog tussen de professional en het gezin. Er is een gezamenlijke taxatie nodig over de mate van veiligheid en in welke mate ‘goed’ goed genoeg is. Hierover tendeert ook de wetenschappelijke consensus overigens steeds meer naar: zorg voor een betere dialoog met de gezinsleden en geef daarin gezamenlijk betekenis aan de situatie en richting aan de benodigde verandering.’
‘Een ander inzicht is voor mij het grote belang van ‘tegenspraak’. Die tegenspraak moet structureel worden ingebouwd. Ik denk dat de medewerkers die van de RvdK afkomstig zijn die rol heel goed zouden kunnen vervullen in de regionale veiligheidsteams, die van structurele tegenspraak. De expertise van die medewerkers zou ingezet moeten worden om te voorkomen dat gezinnen wegzakken in nog meer sores, waardoor ze méér intensieve hulp nodig hebben.’
In de Mulock Houwer-lezing van vorig jaar stelde je dat kinderen en jongeren het recht hebben om jeugdzorg minder nodig te hebben. Wat bedoel je daarmee? En: wat is daarin de rol van de RvdK?
‘Aan het einde van de keten is het de RvdK die aan de rechter vraagt om een maatregel. Soms is dit een uithuisplaatsing, maar dat wil je het liefst voorkomen. Daarom vind ik het model van zo’n regionaal veiligheidsteam én de rol van structurele tegenspraak, die de RvdK zou kunnen hebben, zo waardevol. De RvdK kan bijvoorbeeld lokale teams ondersteunen in het nemen van goede beslissingen. Het liefst zie ik een RvdK die al in een vroeg stadium over een gezin kan zeggen: ‘Is er werkelijk een veiligheidsprobleem? Kijk eens naar de andere problemen op het gebied van schulden, huisvesting, arbeid en psychische problematiek.’ Daar heb je geen jeugdbescherming voor nodig, maar andere soorten hulp. Als de RvdK voortdurend deze signalen kan afgeven, voorkom je dat gezinnen in jeugdbeschermingstrajecten terechtkomen en de RvdK uiteindelijk bij de rechter om een maatregel moet vragen.’
Je gaat nu met pensioen. Je constateerde veel verbeterpunten voor goede Jeugdzorg. Met wat voor gevoel neem je afscheid?
‘Allesbehalve somber, vooral hoopvol. Ik eindigde de Mulock Houwer-lezing met de constatering ‘dat er een kans dreigt’. Ik heb te veel goede initiatieven gezien om te denken dat het nooit wat wordt met de jeugdzorgsector. Er moet alleen nu wel echt werk worden gemaakt met die betere dialoog met gezinnen. Professionals moeten vragen of gezinnen tevreden zijn, of ze het gevoel hebben dat de veiligheid beter wordt. Daar hebben we ook goede methoden voor. Bestuurders en beroepsverenigingen moeten aan de bak om gezamenlijk de verbeterslagen mogelijk te maken. Bij de instellingen die goed inzetten op de dialoog zie je de tevredenheid van cliënten sterk verbeteren én neemt het aantal uithuisplaatsingen sterk af. Ook de duur van de maatregelen wordt korter.
Laten we dus de echte parels, de voorbeelden die bewezen hebben goed te werken, centraal zetten. Daarvoor is ook ruimte binnen de Hervormingsagenda Jeugd en het Toekomstscenario. Dit hoop ik: neem je verantwoordelijkheid en ga het samen doen!’
Over de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van de RvdK
Sinds 2017 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een Wetenschappelijke Adviesraad (WAR). Het doel hiervan is om de wetenschap nog meer te betrekken bij de uitvoerings- en beleidspraktijk van de kinderbescherming. Binnen de WAR adviseren hoogleraren van verschillende Nederlandse universiteiten over voor de RvdK relevante thema's, waarbij zowel pedagogische als juridische expertise is vertegenwoordigd. Ook worden hoogleraren vanuit hun vakkennis bij specifieke vraagstukken betrokken, zoals een begeleidingscommissie voor een intern beleidsonderzoek van de RvdK.
(*) Monitoring rondom gespreksvoering met het kind wordt momenteel ook weer gedaan binnen de pilot Stem van het Kind – redactie.
Voor de hele tekst van de twaalfde Mulock Houwer-lezing van Tom van Yperen, klik hier.